Nog voor Hij uitgesproken was, kwam er iemand uit het huis van Jaïrus tegen de leider van de synagoge zeggen:
‘Uw dochter is gestorven. Val de meester niet langer lastig.’ Maar Jezus hoorde het en zei:
‘Wees niet bang, maar geloof, dan zal ze worden gered.’ Toen Hij bij het huis kwam, stond Hij niemand toe om met Hem naar binnen te gaan behalve Petrus, Johannes en Jakobus, en de vader en moeder van het meisje. Alle aanwezigen waren aan het weeklagen en sloegen zich van verdriet op de borst. Hij zei:
‘Houd op met klagen, want ze is niet gestorven maar slaapt.’ Ze lachten Hem uit, omdat ze wisten dat ze gestorven was. Hij nam haar hand vast en zei met luide stem:
‘Meisje, sta op!’ Haar levensadem keerde terug en ze stond meteen op. Hij gaf opdracht haar iets te eten te geven. Haar ouders waren verbijsterd; Hij gebood hun tegen niemand te zeggen wat er was gebeurd.